Sleuren, duwen, trekken. Hijsen, harken, schudden. Ik duw op de pedalen, de weg wordt alsmaar steiler. Hoe harder ik duw, des te erger wordt de pijn in mijn benen. Ik stoemp totdat de kramp in mijn hamstrings dreigt te trekken. Wat een beest van een helling, het is afzien. Maar ik moet doorgaan, de top is de finish. Nogmaals ga ik op de pedalen staan. Met schokkende schouder hijs ik mezelf de steile bocht door.
Ik plak aan het wiel van een renner op de Passo Manghen. Een mythische Dolomietenpas, één van de velen. We klimmen meter voor meter omhoog, passeren groepjes renners alsof ze stilstaan. Ik probeer ze nog een hart onder de riem te steken door ze af en toe aan te moedigen, maar de renner voor me lijkt alleen oog te hebben voor de top. Hij heeft geen lucht meer over om de overige renners aan te moedigen.
Een grijns verschijnt op mijn gezicht, niet van vreugde maar van pijn. Pijn in de diepste vezels van mij benen. Maar ik laat me echter niet kennen en rijdt door de pijn heen. De renner voor me stuurt naar rechts en ik blijf ritmisch door stoempen op mijn pedalen.
De pezige kabels op mijn benen trekken me door de steile bochten. Een klein gaatje ontstaat tussen ons. Ik trek me op aan de trosjes renners voor mij. ik zal ze inhalen, allemaal. Het kan, het moet. Mijn ademhaling gaat alsmaar sneller, ik begin te hijgen. Mijn hart pompt het bloed met krachtige in het rond. Ik voel de aderen in mijn nek ritmisch kloppen. Mijn hartslagen lijken haast mokerslagen. Iedere fractie van een seconde weer één.
Het kronkelende pad lijdt ons door de bomen van het bos, maar langzaam dunnen de bomen uit. De bochten worden kaler en steiler. Je weet dat er bijna bent. Bijna bij de top. Ik waan mezelf in de Giro d’Italia. Kopman van een grote wielerploeg. Alle druk ligt op mijn schouders.
Ik sprint er naartoe alsof ik een etappe in een grote ronde kan winnen.
De top is mijn finish, ik rij zo hard en snel als ik kan. Alles moet uit mijn benen. Elke druppel energie moet eruit geperst worden. Ik schakel een tand bij, mijn benen sputteren even maar daarna voelen ze weer even krachtig als daar voor.
Ik beeld mij in dat de renners die voor mij uit rijden vroege vluchters zijn, doelwitten op zijn minst. Eén voor één peuzel ik ze op. Vlak voor de top kom ik nog een laatste renner achterop gereden, ik sprint er naartoe alsof ik een etappe in een grote ronde kan winnen. Op dit moment is hem voorbijgaan het allerbelangrijkste in de wereld. Ik zet aan, doe een laatste sprint en passeer hem enkele meters voor de top.
Ik won, in een niet bestaande wielerkoers. In een wedstrijd die alleen belangrijk was voor mezelf. Die zich alleen in mijn hoofd afspeelde. Maar ik won hem wel, en dat was alles wat telde. Ik was de snelste op de Passo Manghen die dag. Heel even was ik de beste klimmer van de wereld op deze klim. Heel even maar. Want morgen zal er weer iemand anders de beste zijn, maar dat maakt vandaag niet uit.
Wouter
©Coverphoto: Pietro di Grande – Articlephoto: Eppo Karsijns