Weilanden. Achter de hoge mais rijden boeren heen en weer. Ik heb bewondering voor de harde werkers. De boer die in het gloren van de ochtend zijn dag begint en die pas eindigt wanneer de zon zijn laatste stralen uitspuwt. Ergens lijken we wel op elkaar. Ik en die boer. Onze kijk op het leven, de nuchterheid, het onwetende, het – soms – oneindige. Maar misschien nog wel het meeste vanwege onze liefde voor de omgeving.
Op het gezoem van de trekkers neemt mijn verbeelding de vrije loop. De maisvelden veranderen in wijngaarden. De Achterhoekse ochtend veranderd in een hete Franse middag met een zon die eindeloos lijkt te schijnen. September veranderd in Juli. De bomen langs de weg worden mijn publiek.
Elke drempel beschouw ik als een sprint voor de bollentrui. De bomen staan rijen dik langs de kant. De Col de l’imagination is een muur van oorverdovendheid, ik kan mijn eigen gedachten bijna niet meer horen. De top nadert, maar is nog zo onvoorstelbaar ver weg.
Ik spring weg bij mijn medevluchters, zoals alleen ik dat in gedachten kan. De Franse zon schittert inde zweetdruppels op mijn armen. Mijn zongebruinde benen glimmen in de lenzen van de camera’s. Ik zwier over de weg als JuJu. Mijn concurrenten kraken als Bernal.
Mijn tempo is versmachtend. Ik hoor het publiek joelen, steeds luider. Het zuur in mijn benenis een beloning van de inspanning. Vandaag ben ik onverslaanbaar. Nog een paarmeter maar. Nog een keer aanzetten.
En dan ineens, dan barstde bubbel. Sta je daar met je beide benen op de pedalen. Met het zuur achter jeoren, tegen de krampen aan. Zijn bomen weer gewoon bomen. Is ’t Peeske gewoon weer een weinig zeggend bultje zand. Zijn dromen weer gewoon dromen.
Maar weet dat dromen mag.
Wouter