Ik daal af over smal bergpaadje. Wanneer ik links naar beneden kijk dan zie ik een diepte. Een oneindig steile helling die over gaat in een zwart gat. Ik weet dat ik er niet naar moet kijken, maar toch doe ik het. De diepte trekt me, maar ik weet er ternauwernood aan te ontsnappen.
Mijn kont hangt millimeters boven mijn achterband. Met mijn armen gestrekt en het achterwiel al slippend achter me aan glij ik over het smalle paadje naar beneden. Ik zie wortels op het paadje verschijnen, ik probeer vaart te minderen maar de zwaartekracht trekt harder dan mijn remmen afremmen kunnen. In plaats van langzamer begin ik sneller naar beneden te gaan.
De wortels schudden mij en mijn fiets hevig op en neer. Bij het neerkomen van het achterwiel schiet ik met mijn rechtervoet los van het pedaal. Ineens pompt mijn hart 60 slagen meer. Mijn pupillen schieten wijdt open en de adrenaline spuit door mijn aderen.
Al balancerend probeer ik mijn tweewieler op het paadje te houden. Met mijn rechterbeen probeer ik te corrigeren wat er te corrigeren valt. Handen, polsen, vingerkootjes, alles deed zeer maar mijn remmen kon ik niet loslaten, anders zou ik als een baksteen naar beneden vallen. Ik probeerde mijn rechtervoet weer in te klikken maar door de schokken van de gaten in de ondergrond had ik al moeite genoeg om mijn fiets onder controle te houden.
Nog steeds was het einde van de afdaling niet in zicht. Terwijl ik tussen twee bomen door laveer glijdt mijn achterwiel uit over de wortels. Ik moet naar links corrigeren, maar dat gaat niet aangezien ik met mijn complete lichaam aan de rechterkant van mijn fiets hang. Mijn fiets stuurt naar rechts, het enige wat ik kan doen is volgen en hopen op het beste.
Enige momenten daar voor besefte ik nog dat het nemen van risico weinig zin had. Wat was het nut er van? Ik lag al uren achter op de nummer één en om mijn klassering gaf ik ook weinig. Het belangrijkste was om heelhuids weer thuis te komen. Ik zei nog: ‘liever een kwartier later thuis dan helemaal niet meer.’
Er kan in een splitseconde van alles door je hoofd schieten. Je vraagt je af waarom je het eigenlijk doet, wat er zo leuk aan is, waarom je het er allemaal voor over hebt. Ik had wel duizenden vragen. Ik kon maar niet op de antwoorden komen.
Het pad daalt verder af. Nog steeds balanceer ik met 1 voet langs het randje. Door het zwaar begroeide bos schijnt een licht. Het lijkt de einde van de afdaling. Met mijn fiets half onder controle stuur ik richting het licht. Het komt dichterbij, maar toch blijft het ver weg.