Het gras is nog groener dan dat ik mij herinneren kon. De lucht is blauwer dan het blauwste dat ik ooit gezien had. Alsof ieder jaar ons een mooier voorjaar schenkt. Maar dat zal vast komen door de vervaagde herinneringvan het vorige jaar.
Het is precies waar ik me nu aan vast klamp, aan vervaagde herinneringen. Over een koers in een ver verleden. Over het rijden in het peloton, het snokken op kop, het gejoel van de mensen langs de kant. De geur van bier, zweet, mensen en god-mag-weten wat nog meer. Die verdomde steentjes die elke ronde slechter lijken te liggen. Die ene bocht, daar achter op het rondje, waar je op moet passen dat je het pootje van het dranghek raakt.
Voorjaarskoersen die nog net te veel pijn doen aan je onwennige benen. Het gevoel van die frisse wind die voor het eerst langs je kale benen wappert, het blijft magisch. Zoals koeien staan te springen om eindelijk weer naar buiten te mogen, staan renners op de streep te wachten totdat het schot wordt gelost.
Maar dit jaar worden er geen schoten gelost, dit jaar zoemen er geen bandjes over het asfalt. Dit jaar staan de mensen niet rijen dik langsde kant, met liters bier in hand. Dit jaar blijft het stil op het rondje rondom de kerk. Geen geoliede benen, geen chaos door de straten.
Het is april en de renner hunkert naar koers. De lucht kan nog zo blauw zijn, het gras nog zo groen. Maar groener dan de berm waar de koers langs scheert zal het nooit worden.
Wouter