Schijnwerpers brengen verlichting in een donker bos. Een uitgerekt sliert van renners doorkruist het met bomen omringde pad. Zo reden we al uren in de rondte. Ik genoot van de nacht, bij elke opheldering richtte ik mijn blik even omhoog. De sterren waren met velen, net als ons.

We zaten al een uur of 5 op de fiets. De miezerige regen drong langzaam door de lagen kleding heen. De frisse wind begon in gezichten te snijden. De vuile modder zorgde voor krakende kettingen en schreeuwende benen. Ik merkte op dat het elk uur stiller werd, een teken dat iedereen het zwaar had.

Een tussenstop kwam in zicht terwijl we langzaam de zon tegemoet reden. We vulden onze magen en trokken droge kleding aan. Er lagen nog 75 zware kilometers op ons te wachten. Naarmate de tocht zijn einde naderde, raakte ik verdwaald in een roes.

Mijn benen bewogen autonoom op en neer, enig gevoel was ver weg. Er was geen pijn of gevoel van bewustzijn. Er was alleen maar een gevoel van bedwelming. Ik zweefde over de paden, alsof hobbels niet bestonden. Ik bereed mijn fiets, alsof ik nooit wat anders had gedaan.

Voordat ik het in de gaten had stond ik alweer voor mijn achterdeur, 16 uur nadat ik hem achter me dicht had gedaan. Hoewel mijn benen nog enigszins fris aanvoelden kon ik mijn oogleden nog nauwelijks openhouden. Van 230 kilometer fietsen en 48 uur slapeloosheid blijkt een mens toch moe te worden.

Ik ging naar bed, mijn roes uitslapen.

Wouter