Het miezert zachtjes, het is oktober en de herfst klopt op de deur. De herfst betekend voor een wielrenner het einde van het seizoen. Een lange periode van trainen en koersen is voorbij. De focus ligt voor even niet op het wielrennen, de teugels mogen even gevierd worden.
Voor de zoveelste keer fiets ik van Varsseveld naar Aalten. Ik kende de weg, alsmaar rechtdoor. Ik kon hem met mijn ogen dicht rijden. De miezer doet me denken aan de trainingsweekenden in de winter. Ingepakt als mummies reden we uren achter elkaar, ze leken wel onvermoeibaar die ploeggenoten.
Dan zat Ribbers in het laatste wiel van de waaier en schreeuwde hij dat het harder en strakker moest. Als hij dan niet tevreden was deden we nog een rondje extra, zelfs de ploegleider leek onvermoeibaar. Hoewel ik het soms kon vervloeken deed het me wel goed, ik reed nog nooit zo hard als afgelopen voorjaar.
Ik had het gevoel een stap gezet te hebben, zeker na een lange en zware week trainen in Calpe. Maar op de ena laatste dag van dat trainingskamp afgelopen februari ging het mis. Mijn knie begaf het en ik stond 3 maanden langs de kant.
Het waren 3 lange maanden zonder fiets en koers. In drie maanden had ik veel tijd om na te denken. Ik vroeg me af of ik het wielrennen echt zo leuk vond als dat ik altijd zei. Ik ging nadenken of ik het allemaal nog wel wilde. Ik moest er alles voor laten, elk weekend druk, 4 avonden in de week met de fiets in de weer.
Was het dat wel allemaal waard? Al die DNF’jes, al die lastige Topcompetitie wedstrijden. Waar ik, met mijn 40-urige-werkweek-benen, compleet zoek gereden werd tussen de overambitieuze semi-profs en schoolverlaters. Vond ik dat nu zo leuk?
Nee, dat was totaal niet leuk. Het was demotiverend zelfs. Maar dat was nu eenmaal de keuze die ik had gemaakt. Ik had ook nee kunnen zeggen en top-10 klasseringen op kunnen sparen bij de Amateurs, maar ik vond dat ik beter moest kunnen.
Ik kon het maar op één manier leuker maker voor mezelf en dat was door betere uitslagen te rijden. Met een 3e plek in Aalten en een 10e plek in het criterium van Hengelo begon mijn seizoen heel goed. Dat stapje wat ik gemaakt leek te hebben vertaalde zich nu in een aantal mooie en hoopgevende uitslagen.
Door deze uitslagen plaatste ik me voor het NK, waar ik met veel ambitie naar toe had gewerkt. Hoewel de vorm niet slecht was twijfelde ik of ik de 160 kilometer aan zou kunnen. De vlakte van Zeeland was zeker iets dat me zou moeten liggen maar het was de eerste klassieker van het jaar, voor mij althans.
Het plan was duidelijk, het zou waarschijnlijk op een sprint uitdraaien, Nick was onze vooruitgeschoven man en met Arjan Hofman hadden we nog een tweede ijzer in het vuur. Mijn rol was vooral weggelegd voor de eerste 100 kilometer, met het vizier op aanvallen.
Waar ik stiekem van droomde, en op hoopte, was een vroege ontsnapping en om via die weg in de finale van de koers terecht te komen. Wellicht overschatte ik mezelf een beetje in het strijdplan maar wie niet ambitieus is kan ook nooit excelleren.
De eerste 20 kilometers was het wegspringen geblazen, een aantal keer was ik bijna weg met een groepje maar dan werden we toch weer terug gehaald. Na 50 kilometers gaf ik het maar op, voor de zoveelste keer demarreerde ik maar er was geen wegkomen aan het wilde peloton.
Ik zette me voor Nick en probeerde hem zo goed mogelijk van voren te houden gedurende de resterende kilometers. Dit lukte goed maar ik merkte dat ik met mijn krachten had lopen smijten in de eerste anderhalf uur van de koers.
De wind nam wat toe en het peloton werd steeds verder uit elkaar getrokken. Met nog 60 kilometer te rijden besluiten we het op de kant te gooien op de Brouwersdam. Met 6 renners zetten we een waaier op en iedereen zat om hun moeder te schreeuwen in ons wiel, inclusief ik zelf.
Timon geeft er een enorme snok aan, ik verkrampte al bijna in zijn wiel. Hij stuurt naar rechts en ik neem de kop over. Ik geef de volle 100% maar er zit weinig power meer in de benen, ik duw harder op mijn pedalen maar het enige dat mijn benen nog konden was verkrampen.
De kramp schiet er aan alle kanten in en ik krijg mijn pedalen niet meer rond. Terwijl ik naar rechts stuur aanschouw ik het waanzinnige slagveld dat we aangericht hadden. Het hele veld was compleet uit elkaar geslagen.
Ik stapte na 110 kilometer met krampen uit de wedstrijd, maar wel met een goed gevoel. Ik had alles gegeven en kon ook echt niet harder, ik was van waarde geweest voor de ploeg en dat voelde goed. Nick sprintte uiteindelijk naar een 7e plek, wat op zich niet slecht was maar wanneer je voor winst rijdt valt een 7e plek een beetje tegen. Achteraf gezien konden we trots zijn op de teamprestatie, we droegen de wedstrijd en dat was mooi om mee te maken.
Na het NK in juni valt er een klein zwart gat in de zomer periode. Mijn twee grootste doelen van het seizoen, het NK en de Ronde van Aalten, waren inmiddels achter de rug. Ik wilde nog één keer vlammen, tijdens de Slag om Norg.
Ik wist dat het een lastig verhaal zou worden nu de koers was opgewaardeerd naar een UCI wedstrijd, maar ik wilde er dolgraag goed rijden. De slag had iets speciaals, ik moest er goed presteren van mezelf. Ik wilde mezelf bewijzen en de Slag om Norg leek mij de uitgelezen kans.
Ik was verliefd geworden op de gravelpaden. Op het stof dat langs je heen scheert. Ik versmachtte me aan het geluid van de krakende steentjes, de zomerzon die langzaam in de weilanden weg zakt. De gravelpaden gaven me een gevoel van eindeloze vrijheid.
In de weken voorafgaand aan de Slag reed ik wat criteriums om de vorm op te krikken. Echte uitslagen behaalde ik niet, ik miste de power en misschien ook wel wat geluk. Maar ik merkte wel dat de benen elke week weer iets beter werden.
Hoewel de power langzaam terug kwam, kwam augustus te snel. Ik was niet geheel tevreden over mijn benen op de dag van de Slag om Norg. Maar ik moest het er maar mee doen, er was nu niets meer aan te veranderen. Zo vertrok ik met matige benen voor 200 kilometer door Drenthe, waarvan er 50 over onverharde paden waren.
Op mijn bovenhuis had de ploegleider een briefje met de stroken geplakt. De eerste drie stroken, in de grote omloop, had ik in mijn geheugen gekerfd. De eerste na 27 kilometer, de tweede na 57 kilometer en de derde kwam na 73 kilometer. 27, 57, 73. Als ik dat overleefde dan kwam het daarna wel goed.
De eerste kilometers werd er rustig gereden. Na de neutralisatie wurmde ik naar voren en nam ik plaats in de voorste rijen, ik spaarde mijn krachten. Maar hoe dichter we bij de eerste strook kwamen, hoe nerveuzer het werd. Het was dringen geblazen en vlak voor het opdraaien van de eerste strook wist ik ternauwernood een valpartij te ontwijken en kwam ik stil te staan in de berm.
Weg goede positie, geen ideale situatie. Ik begon als één van de laatste aan de onverharde strook. Op pure adrenaline wist ik me een weg naar voren te banen. Daarbij verbruikte ik te veel energie en toen het na de strook op de kant ging merkte ik dat ik teveel had gegeven om weer naar voren te komen. Ik kon als laatste renner nog aanhaken bij het peloton, achter mij waren ze gezien.
Hobbel één had ik overleefd, ook al ging het niet van harte. Nog twee te gaan voordat het echte werk begon. Hoe ging het ook alweer? Ohja 27, 67, 73. Ik kijk op mijn teller, 53 kilometer gereden. Tijd om een hapje te eten. Ik laat me even wat afzakken om rustig een reepje te eten. Ik open mijn reep en prop hem in mijn mond. Net als ik mijn bidon pak zie ik een bordje langs de kant van de weg: “onverhard over 500m”. Verdomme!
Had ik me nu vergist?! Ik had geen tijd om het te bedenken. Ik probeer mijn reep door te slikken maar het is al te laat. We rijden de strook op en ik zit wederom in het laatste wiel. Ik baal als een stekker en probeer de situatie nog recht te zetten. Één voor één haal ik de renners in. Wanneer we de strook af rijden zie ik een lang lint aan renners voor me. De wind staat op de kant en het breekt aan alle kanten.
Het peloton breekt voor me, achter me. Overal rijden groepjes renners. Ik probeer nog naar voren te rijden, maar de kracht is uit mijn benen. Ik besef dat terugkomen lastig wordt maar weiger op te geven. Ik kom alleen tussen de auto’s en weet via de bumpers terug te komen bij een groepje.
Maar wanneer ik aansluit bij de groep zoeft de rij met auto’s ons voorbij, inclusief de bezemwagen. Het was klaar. De koers was voorbij. Ik voel de teleurstelling door mijn aderen stromen. Ik wilde mezelf zo graag bewijzen maar ik verpest het op zo’n ongelofelijk domme manier.
Ik was niet eens moe, ik had niet het gevoel dat ik volle bak had gereden. Het was een gevoel dat ik veel te goed kende. Ik had het al te vaak gehad dit seizoen. Ik had zo gehoopt, en verwacht, dat het beter zou gaan maar het viel zwaar tegen. Ik droop af in teleurstelling en zelfhaat, wist even niet waar ik het zoeken moest.
De maandag na de Slag om Norg verheugde ik me op het weerzien van mijn vriendin nadat ik haar al een tijdje niet had gezien. In haar ogen zag ik iets dat ik niet herkende, het was niet meer zoals daarvoor. Het was weg, en dat wist ze maar al te goed. Ik wilde het niet geloven.
Diezelfde week probeerde ik mijn gedachten te verzetten door criteriums te rijden, maar het wilde niet. De benen weigerde, ik kon niet diep gaan. Ik durfde niet, mijn gedachten waren er niet bij. Ik stapte af, probeerde het opnieuw en stapte weer af.
Zaterdagavond probeerde ik het weer, ditmaal in de Ronde van Goor. Ik werd gelost, mijn wiel zat los en mijn hoofd was totaal ergens anders. Nog nooit voelde ik me zo ver verwijderd van de wielersport. Ik stapte af en leverde mijn nummer in. Ik had geen zin om op de andere mannen te wachten en besloot direct naar huis te fietsen. Wellicht dat mijn hoofd daar meer rust door kreeg.
Ondertussen kreeg ik een berichtje van een vriend; “vanavond een biertje drinken op de kermis?” Had ik daar nu wel behoefte aan? Ik twijfelde, maar besloot toch te gaan. Ik fietste in rap tempo naar huis en kleedde me snel om. Die avond goot ik alles weg, het verdriet, de teleurstelling. Het boeide me allemaal niet meer, ik wilde drank. Meer, meer en meer. Het kon niet genoeg zijn.
De avond eindigde in een dronken achtbaan van emoties. Ik plof neer op bed en de wereld draait om me heen. Dat ik de volgende dag nog een tijdrit van 40 kilometer moest rijden was ik totaal vergeten. Ik stap uit bed en loop naar de kraan om water te drinken. Na twee glazen ga ik opnieuw in bed liggen. In de roes lijkt de pijn ver weg. Ik dwarrel in slaap.
De dag erna wordt ik wakker, ik kijk op de klok en zie ik dat negen uur is. Ik pak mijn spullen en ondertussen zet ik een sterke bak koffie. Daar was ik aan toe. Pikzwarte koffie, ik besluit er nog één te nemen. Ik stap in de auto en rijdt richting Doetinchem.
Ondanks het losbandige gedrag van gisteren voel ik me bijzonder fris. Eenmaal aangekomen in Doetinchem pak ik mijn tacx en begin warm te draaien. Ik was gefocust, ik wilde graag goed presteren.
In de verte zie ik mijn ouders lopen. Mijn zus was zich al aan het opwarmen voor haar race. Over een klein uurtje zou ze van start gaan om een kilometer te zwemmen. Daarna fiets ik 40 kilometer en loopt haar vriend er 10 hard.
Na 20 minuten vind ik het welletjes geweest met de opwarming en maak ik me klaar voor vertrek. Mijn persoonlijke doel was de snelste tijd, wanneer ik dat niet realiseer zou ik teleurgesteld zijn. Ik wist dat ik gewoon een uur lang moest rammen op de pedalen. Tijdrijden vind ik mooi. Er is maar één tegenstander en dat ben je zelf. Tijdrijden is eerlijk, de snelste wint.
Ik loop nog even snel naar Marlijn om haar succes te wensen voor de start, daarna ga ik in het wisselvak klaar staan. Ik kan de speaker horen roepen dat ze gestart zijn. Ik ben gespannen, ik wil haar helpen om harder te zwemmen. Maar dat gaat niet, ze moet het alleen doen. Maar als er iemand is die dit kan dan is zij het.
Ik kijk enorm op tegen Marlijn. Soms ben ik zelfs een klein beetje jaloers, jaloers op haar toewijding en ijzeren discipline. Iets waar het bij mij aan ontbrak het laatste jaar. Ik ben trots op alles wat ze bereikt heeft en dat zij zich constant weet te verbeteren.
In de galm van de speakers hoor ik dat ze eraan komen. Eddy Lamers komt als eerste het water uit met kort daarop gevolgd een ‘onbekende man’ met “NED” op zijn badpak, zoals de speaker het van een afstand probeerde te omschrijven. Die ‘onbekende man’, dat was Marlijn.
Ze had ongelofelijk snel gezwommen. Ze lag slechts secondes achter op Lamers die te boek staat als een gerenomeerd triatleet. Na de wissel fiets ik tegelijk weg met Eddy. Ik weet dat ik aan hem een mooi meetpunt heb. Na twee bochten passeer ik hem.
Ik had niet verwacht dat ik gelijk al aan kop zou gaan, maar dat betekende niet dat ik de snelste fietstijd neer ging zetten. Ik probeerde naar een goed tempo te zoeken, iets dat ik een uur vol kon houden. Na één ronde van 10 kilometer vind ik een ritme.
Het was heerlijk, ik had al lang niet meer zo lekker gefietst. Nergens aan denkend, alleen maar keihard rammen. Alles eruit rammen, alles wat de laatste paar weken klote was. Het moest via het dronken zweet mijn lichaam verlaten. Ik wilde mezelf niet nog een teleurstellen, en na haar knalprestatie wilde ik Marlijn ook niet teleurstellen.
Na iets minder dan een uur kom ik weer terug gereden naar de wisselzone. Ik was doodop, perfect. Ik ben zo naar de klote dat ik het bandje waar de chip aan zit niet meer af kan krijgen. Jeroen, de vriend van Marlijn, haalt het klittenband los en doet het bandje om zijn enkel.
Uiteindelijk worden we op een paar minuten vierde, maar dat maakte voor vandaag niet uit. Het ging om het plezier, niet om de uitslag. Ik vond het fijn om alles eruit te rammen en om nergens aan hoeven te denken, het deed me goed.
Dat ik me op maandag niet goed voel en ik naar het weekend toe alleen maar zieker wordt verbaast me weinig. Het weinige slapen en de stress moest een keer zijn tol eisen. Ik zou eigenlijk nog een tweedaagse moeten rijden maar ik meld me ziek af. Eerder had ik er nog moeite mee, maar nu voelde het meer als een opluchting om me af te melden. Ik had helemaal geen zin om als vijfde wiel aan de wagen in de rondte te rijden.
In de weken daaropvolgend reed ik weinig koersen. Mijn seizoen leek als een nachtkaars uit te gaan. Halverwege september wordt ik gebeld door de ploegleider, hij wil praten, we plannen een afspraak bij Van der Valk in Duiven.
Ik wist dat het over volgend seizoen zou gaan. Ik liep al weken te wikken en te wegen. Tot kort voor de Slag om Norg was ik nog vastberaden, ik wilde nog een jaar door bij de Kanjers. Ik had het gevoel dat er nog meer in het vat moest zitten. Ik had er nog niet alles aan gedaan. Daarbij kwam ook nog eens het NK dat zowat in mijn achtertuin zou worden gehouden in 2017. Ik kon een goed programma goed gebruiken.
Maar de teleurstellende koersen van de afgelopen maanden brachten het wielrennen in een ander perspectief, vooral het wielrennen bij de Kanjers. Ik ging twijfelen, ik merkte aan mezelf dat ik het minder leuk vond dan dat ik altijd zei. Wielrennen vind ik het mooiste in de hele wereld. Maar ik pas niet in een keurslijf van een ploeg. Ik heb uitstapjes nodig op de Mountainbike. Ik wil mijn eigen programma kunnen bepalen. Ik kwam erachter dat wat ik wilde bijna recht tegenover het principe van de ploeg stond.
Op een maandagavond rijdt ik richting het Van der Valk hotel in Duiven. Zenuwachtig was ik niet. Wanneer ik een half uur later weer naar buiten loop weet ik dat ik voor volgend jaar een nieuwe weg in zal slaan. De ploegleiding had gezien dat ik niet meer met plezier op de fiets zat en wilde er ook een punt achter zetten.
Op de terugweg in de auto voel ik me opgelucht. Bijna bevrijd, vanaf vandaag hoefde ik aan niemand meer verantwoording af te leggen. Ik kon gaan doen wat ik wilde en niet wat iemand anders van mij verwacht dat ik doe.
Mijn laatste koers met de Kanjers werd het NCK waar ik als noodrenner werd opgeroepen omdat Mark Schreurs ziek was. Ik had niet bizar veel koersen gereden en had twijfels over mijn benen. Maar ik wilde nog een keer mijn ploeggenoten laten zien dat ik hard kon fietsen. Ik had mezelf beloofd om pas te lossen als het echt niet meer ging, ik wilde een waardig afscheid aan de ploeg geven.
Op het startpodium voel ik de zenuwen door mijn lichaam gieren. Ik mompel aanmoedigende woorden tegen mezelf en dan gaan we van start. De eerste kilometers liepen soepel, mijn benen voelden redelijk goed. Wanneer ik na een kopbeurt weer achteraan aan wil sluiten zie ik de motard zijn arm naar links uitsteken, ik verwachtte dat we naar links af zullen slaan en houd wat afstand. Maar tot mijn verbazing rijden we zonder te remmen rechtdoor. Daan, die in mijn wiel zit, komt samen met mij op een gaatje te zitten. In aller haast sprint ik naar het wiel van de laatste in de trein maar Daan kan niet aanhaken en we zijn hem al snel kwijt.
Ik baal er van dat hij er door mijn fout af moet, ik verplicht mezelf om de finish te halen. Mijn kopbeurten zijn korter dan die van Timon, maar die verricht ook beulswerk, hij rijdt zeker vijftig procent op kop. Op twee kilometer is hij dan ook doodop, na een laatste snok geeft hij af. “Nu is het aan jullie,” schreeuwt hij ons nog na. Met z’n vieren halen we de finish en eindigde we ergens rond de twintigste plaats, een mooie klassering besluiten we, gezien de voorbereidingen. Het voelde goed om het op deze manier met de jongens af te sluiten. We waren allemaal steendood, we hadden alles gegeven.
Twee weken later fiets ik richting Aalten, naar de teamdag. De echte afsluiting van het seizoen en ook van de twee jaar bij kanjers. Ik denk aan alle koersen en momenten van het afgelopen jaar terwijl de miezer over mijn hoofd aait. Ik besluit dat het een mooie tijd is geweest.
In de twee jaar bij kanjers heb ik ontzettend veel geleerd, over mezelf, het wielrennen, de koersen. Ik ben erachter gekomen wat werkt maar ook zeker wat niet werkt. Is mijn ambitie na twee lastige seizoenen daarom minder?! Zeker niet! Ik heb wel eens voor hetere vuren gestaan en ik ben misschien wel gemotiveerder dan ooit. In 2017 ga ik het anders aanpakken dan andere jaren, dichter bij mezelf. Dichter bij wat ik leuk vind, het plezier in de sport weer helemaal terug proberen te laten komen. Meer genieten en nog meer afzien. Hopend dat het dubbeltje dan een de goede kant uit valt.
Wouter