Het was een warme dag in Spanje. Het liefst wilde ik mijn Hollandse huid bruinen op het Spaanse strand om vervolgens een duik te nemen in de golvende zee. Maar van de zee was er hier niets geen sprake, enkel de scherpe zon die het wegdek verhitte. Eindeloos zwart asfalt waar de renners van de Vuelta enkele uren later over heen zouden zoeven.

Al honderden kilometers zag hij dezelfde renners voor zich uit rijden. Al tientallen uren staarde hij naar hetzelfde asfalt, dezelfde billen, kuiten en ruggen. Soms kwam er een bekend gezicht langs maar de meeste gezichten zeiden hem weinig.

Al ruim twee weken maalden zijn benen eindeloos door. Elke ochtend voelden ze weer als lood. Spieren die schreeuwden om vergeving, een lichaam dat hunkerde naar rust. Maar dan toch weer, iedere morgen, die wielerbroek aan en jezelf de fiets op hijsen.

Zo ook de etappe die hem de tweede zaterdag van de Vuelta naar de Aubisque zou brengen. Weer hetzelfde asfalt, met dezelfde renners. Hetzelfde ritueel, elke dag weer. Voor drie weken lang.

Die zaterdag brandde de Spaanse zon nog wat harder dan anders. Hij fietste, al wel een uur of 3. Op de ena laatste klim van de dag had hij de groep de favorieten moeten laten gaan. In het dal richting de Aubisque ligt een brede weg. Het was een leegte, waar je kilometers voor je uit kon kijken.

Minuten lang was er geen supporter te bekennen. Maar dan opeens hoort hij zijn naam. Koen! Koen! Ach, er roepen wel vaker mensen zijn naam. Hup Bouwman, hoort hij een bekende stem in de verte roepen. Hij draait zich om en kijkt recht in de ogen van zijn vrienden. Een blik van een splitseconde zegt genoeg.

Wouter