Ik zak dieper door mijn knieën, het ijs dat kraakt. Met mijn neus probeer ik het te ruiken, met mijn ogen wil ik het zien. De wind strijkt langs mijn blote wangen en de bevroren regen schuurt mijn huid.

Ik ben een purist. Een purist die vind dat fietsen buiten in de open lucht hoort, ook in de winter. Het kou vatten is deel van de beleving. Zo vind ik ook dat schaatsen alleen op echt natuurijs hoort. Geen ondergelopen weiland of parkeerplaatsen, nee bevroren beken en meren.

Honderde meters aan onweerstaanbaar glimmende zwarte massa. Glad gevroren tot een meters lange racebaan. Ik probeer mijn slag terug te vinden. De oude mannen die me voorbij steken zijn me te snel af met hun superieure schaatstechniek, ik blijf nog altijd haken bij het pootje over. Op de rechte stukken haal ik ze weer in, met mijn krachte slagen kom ik in hun kielzog. Ook al schaats in voor mijn plezier, ik vind het pas leuk als het hard gaat en ik andere mensen pijn kan doen.

Rondes lang schaats ik, elke ronde voelt het weer vertrouwder. Ergens lijkt dat schaatsen wel op fietsen, je verleerd het nooit. Alleen dat pootje over, ik kreeg het maar niet onder de knie. De baan wordt leger en leger, tot uiteindelijk alleen ik en de ijsmeester over blijven. We schaatsen nog een ronde of vijf.

Ik in zijn kielzog, hij geeft me tips. Dieper met mijn kont, langere slagen maken. Blijkbaar zat ik te veel met mijn neus naar het ijs. Pootje over lukte nog steeds niet. Dat komt morgen wel, beloofde hij me, terwijl hij de lichten doofde en het meer veranderde in zwart goud.

Wouter