Het is misschien wel het bizarste dat ik ooit gedaan heb. Een wedstrijd van 200 kilometer, op de mountainbike en dat gedeeltelijk in het donker. Iets wat het best te omschrijven is als een kruising tussen de Elfstedentocht en een Touretappe uit 1910. Wat daar leuk aan is? Ik weet het ook nog niet precies, terwijl ik er echt 8,5 uur lang over na heb kunnen denken.

Daar stond ik dan, tussen 399 andere lotgenoten, aan de start van de Drenthe 200. Mijn voorbereiding op deze bizarre tocht? Een halve nachtrust, 2 flinke kerstdiners en een boterham met pindakaas vlak voor de start. Dat zou mij door 200 loodzware kilometers door Drenthe moeten loodsen.

Ik stond ergens in het midden van het veld toen om 6 uur in de ochtend het startschot klonk. In de neutralisatie reed ik gestaag naar voren zodat ik bij het indraaien van de eerste grasstrook pontificaal vooraan reed toen de koers los gegeven werd. Ik merkte op dat iedereen wat angstig was voor de 200 kilometer, waardoor er redelijk rustig gereden werd.

Toch scheidde de kop van de wedstrijd zich vrij snel af en tot mijn eigen verbazing bevond ik me in de kopgroep samen met 6 andere renners. Wat me nog meer verbaasde was het gat dat we in korte tijd geslagen hadden. In het eerste uur legden we bijna 30 kilometer af en langzaam begon duidelijk te worden dat het een hele zware dag zou gaan worden.

Na anderhalf uur koers rijden we een breed pad op. In de schemer valt de glinstering van modder te zien. Aan de rechterkant van het pad is een goed berijdbaar stuk waar we in een sliert achter elkaar over heen rijden. Ineens zie ik de renner voor me naar links uitwijken. Twee tellen later lig ik naast mijn fiets. Wanneer ik mijn fiets op wil tillen zie ik een grote tak van een omgezaagde boom die is afgebroken. Waarschijnlijk was dat de reden dat de renner voor me uitweek, bedacht ik me.

Ik trek mijn stuur recht en probeer weer een ritme te vinden. De mannen vooraan waren al uit zicht verdwenen, ik was nu op mezelf aangewezen. Ik keek achterom, geen lichtjes te bekennen. Ik kon twee dingen doen, wachten op de tweede groep of op mijn eigen tempo verder rijden. Ik besloot het laatste te doen.

Hoe vaak ik ook achterom keek er bleef een eenzame leegte zichtbaar. Ik kon moeilijk geloven dat het gat zo groot geworden was. Ondertussen baande ik me een weg door de enkels diepe modder en hoor ik mijn materiaal steeds harder kreunen en zuchten. Ik was nog niet halverwege en nu al zat ik met versleten remblokken. Ik was enigszins bang voor het geen dat nog komen ging.

Langzaam kropen de kilometers voorbij. De diepe modder en de gladde ondergrond maakten het ontzettend lastig om een hoog tempo vast te houden. Met nog 75 kilometer te gaan had ik nog steeds niemand in het vizier. Ik reed al een aantal uren alleen in de rondte, zonder dat ik ook maar één andere renner had gezien.

Eenzaam vervolgde ik mijn weg. De kilometers telde langzaam op, honderdvijftig, honderdvijftig komma één. Het ging tergend langzaam. Ik begon te verlangen naar de finishstreep, naar een warme douche, een kop erwtensoep, een bockbier. Maar voorlopig moest ik het doen met kleffe energierepen en plakkerige gelletjes.

Met nog 30 kilometer te rijden begon ik aan de zwaarste kilometers van de tocht. De trekkers hadden hun sporen achtergelaten op de brede paden waaruit het grootste gedeelte van deze kilometers bestonden. In de zompige modder probeerde ik het beste pad te zoeken, maar dat was er niet. Mijn ketting kraakte maar mijn benen nog niet. Vastberaden ging ik door. Na elke bocht leek de finish verder. Na elke kilometer zwoegen deden mijn benen meer pijn.

Met nog 5 kilometer te gaan had ik het punt bereikt dat ik het echt niet meer leuk vond. Met grootse moeite duwde ik mijn fiets door de laatste strook met modder. Met mijn laatste restje energie duwde ik op mijn pedalen om de laatste meters af te leggen. Na 8,5 uur lang zwoegen rolde ik uitgeput en uitgehongerd als 8e renner Roden binnen. Het was een slijtageslag, zowel voor mens als machine.

Mensen vragen zich af waarom ik het doe en wat er leuk aan is. Ik doe het omdat 200 kilometer zwoegen eigenlijk helemaal niet leuk is. Ik doe het om mezelf te bewijzen en om mijn grenzen te verleggen. Ik doe het om te ervaren hoe ver je je eigen lichaam kan pushen. Fietsen moet eigenlijk net niet meer leuk zijn, want dan is fietsen het aller leukst. En uiteindelijk doe ik het toch voor mijn plezier.

Wouter