Elke week reizen we weer ergens anders naar toe. Fietsen die tegen wild geparkeerde auto’s aan leunen, stoepen die als kleedruimte worden gebruikt. Het ruikt er naar tijgerbalsem en angstzweet.
Het zijn dezelfde renners op dezelfde fietsen op elke keer weer een ander rondje. We zijn een reizende familie, vijanden in de koers, maar er buiten broers. Het principe blijft het zelfde, wie het eerst de lijn passeert krijgt de meeste roem en poen.
We scheren millimeters langs de hekken, onze zweetdruppels vliegen het publiek in. Onder luid toeroepen van de speaker wordt er gesprint om de geeltjes. We vliegen de volgende ronde in, alsof er nooit geen einde aan komt.
Het zijn de rondjes om de kerk waar faam wordt gemaakt. Waar dronken toeschouwers je toejuichen alsof het bocht zeven is. In de sprint voor het podium duwen we elkaar bijna de hekken in, maar aan het einde van de avond zijn we allemaal makkers. Koersmakkers.
Wouter