Daar stond ik dan weer, het is zondagochtend iets voor zessen. Normaal ben ik mijn bed niet uit te krijgen, maar vandaag was ik voor de wekker wakker. De regen pist over mijn gezicht. Mijn benen rillen van de kou, of was het van de spanning? Ik wist het niet zo goed. Eigenlijk stond ik hier ook maar zo. 19 maart was ineens veel dichter dan ik had gedacht. Ineens was het daar en ineens stond ik hier.

Mag ik mezelf op dit moment nog een verdwaalde ‘roadie’ noemen of ben ik een ultramarathon specialist in wording? Ik wist ook niet zo goed waarom het me zo aantrok, die bizarre tochten. Maar de reden waarom ik zondag aan de start stond wist ik wel. Ik ben naar Haarle toe gekomen met twee doelen. Doel één, genieten. Doel twee, revenge nemen van een verloren Drenthe 200 afgelopen december. Revenge betekende voor mij vandaag een goede koers rijden, ik wilde er niet per se een uitslag aan hangen. Dit was weer totaal nieuw. Ik had me eigenlijk totaal niet voorbereid en het relatief technische parkoers zou mij minder moeten liggen.

Terwijl de kerkklok zes keer luid wordt het startschot gegeven. Nog slechts 200 kilometer voor de wielen, lekker idee wel. Al in de eerste kilometers beginnen de eerste scheuren in het peloton mountainbikers te verschijnen. Ik rijdt makkelijk mee met de eersten en al vrij snel rijden we met 5 man weg van de meute renners achter ons. 4 grote namen en ik, vrijgelaten voor een bizarre tocht.

Ik verbaas me als ik zie dat wel al 40 kilometer afgelegd hebben. We rijden een mooi tempo met z’n vijven en ik merk dat ik zeker niet onder doe voor mijn vier concurrenten. Misschien dat ‘concullega’s’ een betere omschrijving is, want ondanks het wedstrijdelement ben je ook afhankelijk van elkaar en moet je gebruik maken van elkaar, zeker in het eerste gedeelte van de koers.

Ik kijk nog eens naar de mannen om me heen en wist onder de laag modder Bram Rood, Ramses Bekkenk en Onno Reijnhout te herkennen. Drie mannen waarvan ik wist wat ze konden en wat ze in het verleden hadden gepresteerd, maar het gezicht van de vierde man kon ik maar niet herkennen. Ik kende het tenue wat hij droeg niet en zijn houding kwam me niet bekend voor. Pas na 45 kilometer zag ik zijn rood-wit-blauwe broekspijpen, toen schoot zijn naam me ineens te binnen. Natuurlijk, dat kon er maar één zijn. Maarten Nijland, nog zo’n klinkende naam.

Hoe hard ik het ook probeerde en hoe graag ik het ook wilde, ze liepen bij mij weg.

Conclusie na bijna een kwart wedstrijd, ik was zeker niet de slechtste op fysiek gebied maar technisch waren Ramses, Bram en Onno beter. Maarten naar mijn idee al lang blij dat hij er bij zat en bemoeide zich er weinig mee. Ik probeerde elke singletrack als eerste op te rijden zodat ik tenminste geen achterstand op liep. Maar na een aantal kilometers achter mij rug te hebben gezeten vonden Ramses, Bram en Onno het wel best geweest. Ik hoorde Ramses nog roepen:”Leuk man, die singletracks” terwijl ze met zijn drieën bij mij weg zweefden.

Hoe hard ik het ook probeerde en hoe graag ik het ook wilde, ze liepen bij mij weg. Ik glibberde van links naar rechts, remde veel te veel en ging houterig de bochten om. Hoe harder ik het probeerde hoe erger het werd. De singletrack leek oneindig lang. In mijn herinnering misschien wel 15 kilometer. Hij hield niet op en ging maar door. Hoe veel ik er ook op schold, elke keer kwam er weer een nieuw bochtje achter de bomen tevoorschijn.

Maar dan eindelijk, na een oneindigheid van draaien en keren was er weer een ‘normaal’ zandpad waar ik mijn power kwijt kon. De eerste drie zag ik al lang niet meer rijden. De hoop om de drie vluchters ooit nog terug te zien was al lang vervlogen. Ik baalde er van dat het mogelijke podium weg was maar besloot dat een vierde of vijfde plaats ook mooi zou zijn.

Met Maarten in mijn wiel zet ik de barre tocht voort. De kilometers vliegen voorbij, 70, 80, 90. Hoewel Maarten 30 kilometer geleden al zei:”Aan mij heb je niet veel”, blijft hij af en toe een kopbeurt van mij overnemen. We waren een goed koppel, hij had de parkoerskennis, ik was de motor. Onderweg hoorde ik wat achterstanden, 7 minuten op de kop. Minder verloren dan ik rekening mee had gehouden, prima. Ik was tevreden.

We vervolgen onze weg van Nijverdal naar Rijssen. Van vermoeid was er bij mij nog geen enkel teken, Maarten begon echter al wel wat tekenen van vermoeidheid te vertonen. De wind blaast ons in rap tempo richting het oosten. In de verte zie ik een zwarte stip aan de horizon verschijnen. Als we dichterbij komen zie ik het silhouet van Onno duidelijk zichtbaar worden. Daarmee had ik ook weer een reële kans op het podium. Ik doe nog een schepje bovenop het al moordende tempo en hoor Maarten alleen maar in mijn wiel roepen dat het zachter moet, ik doe alsof ik hem niet hoor en rij het gat op Onno in één ruk dicht.

“Pech gehad zeker?”, vraag ik aan Onno. Ik was in de veronderstelling dat pech de enige reden zou kunnen zijn waarom hij de twee vooraan niet kon volgen. “Nee, gewoon gelost” antwoordde Onno. Ik was verrast, dat betekende dat hij niet opperbest was. Dat bevestigde ook mijn gevoel dat ik vandaag fysiek moeilijk te kraken zou zijn. Ik besloot al mijn kaarten op een podiumplaats te zetten.

De tocht gaat verder langs Rijssen en Markelo. Maarten hangt al meer dan 100 kilometer aan mijn wiel, ik begin mij zorgen te maken. Was hij aan het profiteren? Of kon hij echt niet harder? Uit respect reed ik maar gewoon kop over kop met Onno, ook al was dat misschien niet heel slim. Ik merkte wel dat Maarten en Onno het lastig begonnen te krijgen en dat ik nog relatief fris zat. Misschien wel frisser dan mijn directe concurrenten.

Ik zit verscholen achter de rug van Onno, hij blijft maar door beuken. Was hij dan toch zo sterk?

Nog bijna 30 kilometer tot de finish. Ik wist bij god niet hoe de finale er uit zag en wat we nog voor onze kiezen zouden krijgen. In mijn hoofd zit ik te bedenken hoe ik van mijn twee belagers af moet komen zonder dat ik mezelf over de kop rijd. Ik had nog wel kracht om ergens een aanval te doen, maar waar? Ik besloot om in ieder geval nog even te wachten tot de laatste 20 kilometer en in de tussentijd probeer in Onno zo veel mogelijk kopwerk te laten doen.

Lange stukken weg worden afgewisseld met zware stroken wind tegen. Ik zit verscholen achter de rug van Onno, hij blijft maar door beuken. Was hij dan toch zo sterk? Of had hij niet in de gaten dat hij zijn krachten aan het opbranden was? En die taaie Maarten liet het wiel ook maar niet gaan. Ik moest mijn gedachten verzetten, ik wist dat ik vandaag sterker was. Dat voelde ik bij elke pedaalslag, al vanaf de eerste kilometer.

Ik neem de kop over van Onno en rijd een strak tempo over een brede zandweg. Kort daarvoor heeft een trekker het hele zandpad overhoop gereden zodat het nog wat zwaarder liep. Op zo’n pad is het een kwestie van dom hard trappen en niet nadenken hoeveel pijn je in je benen hebt. Na een 500 meter loopt het pad over naar een verharde weg en ik kijk eens achter mij. Tot mijn verbazing zie ik een gaatje tussen mij en Maarten en Onno.

Ik wacht geen seconde en trek direct de gashendel vol open. Het was nog maar 20 kilometer tot de finish en dit gat zou niet meer dicht mogen. Even maak ik het nog spannend door een afslag te missen, maar het geluk was aan mijn zijde vandaag en ik kon de twee nog net op achterstand houden. Elke keer als ik achterom kijk lijkt het gaatje iets groter te worden. Onno doet zijn uiterste best maar blijkbaar was bij hem het beste er ook van af.

Na een aantal passages door het bos verdween ik uit het zicht en kon ik op zoek gaan naar een comfortabel tempo. Nu lag ik op plaats drie en mocht er niets meer mis gaan. De laatste 20 kilometers lijken de langste van de tocht. Ik concentreer me op elk bordje en lintje wat ik zie om maar niet verkeerd te rijden. Hoewel mijn fiets van alle kanten kraakt moet ik het gewoon negeren en door blijven rammen.

De finish komt dichter en dichter. Echt vermoeid raak ik niet en ik kan nog steeds power blijven leveren. Ik verbaas mezelf, daar reed ik dan ineens op een derde plek tussen een aantal mannen van formaat. Ik, de grote onbekende. Ineens viel alles op zijn plek en had ik een dag geen pech. Ik kijk op mijn teller, 203 kilometer, ik moet er nu toch echt bijna zijn?!

Maar ik reed nog ergens midden in het bos, ik begon bijna te twijfelen dat ik verkeerd was gereden. Maar gelukkig in de verte zie ik nog een bordje. Langzaam rijd ik het bos uit, alleen nog een korte modderstrook en dan rechtsaf de laatste kilometer. Ineens zie ik iemand compleet stil staan in de modder, enkele meters voor mij. Was dat Ramses? Ja het was Ramses!

Ik denk niet eens na hoe het mogelijk was dat Ramses ineens stil stond daar, ik passeer hem direct en sla rechtsaf de finishstraat in. Ik kijk nog één keer om, geen Ramses. Ik wist ook niet zo goed wat er net was gebeurd, maar ineens werd ik tweede achter Bram Rood in een mountainbike marathon. Bij de start keek ik nog op tegen deze helden en nu had ik er 200 kilometer lang tegen geknokt.

Dit is een eerbetoon aan alle Helden die 200 kilometer geknokt hebben afgelopen zondag tijdens de Dutch Masters of MTB. Dit is slechts mijn verhaal, maar zo zijn er nog 650 verhalen van helden. De grootste helden van allemaal zijn de vrijwilligers die het elke keer maar weer mogelijk maken voor ons om 200 kilometer lang te genieten en met elkaar te knokken!

Wouter

Bram Schots